‘Met wat voor idee bent u hier gekomen?’, vroeg de dierenarts
voorzichtig. In zijn hand hield hij onze zwaar uitgemergelde hamster. Eerder
deze de week had ik zijn tanden nog laten knippen bij zijn collega.
‘Oh, gelukkig hij doet het weer’, had ze geschrokken gezegd
toen ze wat water op hem sprenkelde om het beestje, dat van de stress even gestopt
was met ademen, weer tot leven te wekken.
‘Ze moet nu wel weer gaan eten’, had ze verteld, ‘Maar probeer
het niet langer dan een week.’
Dus verleidde ik Hamtara, vernoemd naar Hamtaro, haar Japanse
tekenfilmtegenhanger, met stukjes ei, hapjes appel, een beetje wortel,
likje houmous en druppels water. Voor de vorm nam ze wat likjes en hier een
daar een hapje. Hamsteren deed ze nog wel: met uiterste kracht legde ze met
haar magere lijfje voorraadjes aan. Maar er van eten, ho maar. Na een paar
dagen kon ik het niet meer aanzien.
De dierenarts keek nog eens naar haar tanden. Die waren nu
niet meer te lang. Het beestje trilde in zijn handen, maar was te uitgeput om
te vluchten of in zijn vingers te bijten, wat ze in betere tijden beslist had
gedaan. Ze was een pittige tante.
De dierenarts aaide voorzichtig over het plukkerige vachtje.
`Nou ja’, zei ik voorzichtig, `dan is het misschien tijd…’
`Het is wel humaan om haar nu in te laten slapen’, hielp hij
me.
`En anders sterft ze van de honger’, sprak ik mezelf moed in.
`Dat wil ik niet. Ok, laat haar maar inslapen.’
‘Blijf je erbij?’ vroeg de dierenarts aan mij en aan
zoonlief.
Ik knikte, zoonlief vluchtte naar de wachtkamer.
De dierenarts gaf Hamtara een injectie met ‘twintig keer de
dosis voor een narcose bij een dier van een kilo’
Hij legde Hamtara in mijn hand en ik zag dat het direct voorbij
was.
De tranen sprongen in mijn ogen.
Huilen om een hamster. Dat had ik niet verwacht.
`Sorry’, zei ik beschaamd.
De dierenarts gaf me een tissue en zei: ‘Dat is heel normaal
hoor. Je hebt toch twee jaar voor dat beestje gezorgd.’
Aardig dat hij dat zei, maar ik vond mijn tranen toch wat misplaatst.
Maar ach, ik was vast niet de eerste volwassen vrouw die hij om
een hamster zag huilen.
Met de lege kooi liepen we mistroostig terug naar de auto en
reden naar het Boshuys om wat te drinken. Als een soort van koffietafel.
Manlief voegde zich bij ons. Hij had hardgelopen.
‘En hoe is het met de hamster?’ vroeg hij.
‘Die is niet meer’ zei ik.
‘Zielig’, zei hij.
We bleven even stil.
`Wat mij betreft doen we geen nieuwe hamster meer’, zei hij
ten slotte. ‘Ik vind dat toch zielig zo’n beestje in een kooitje.’
Dat was ik met hem eens al had ik al wel even overwogen om de
volgende dag naar de boerenbond te gaan voor een nieuwe.
‘Ja, zo komen we allemaal aan de beurt’, zei manlief op de
terugweg.
`Ja’, zei zoonlief nuchter: `eerst jij,
dan mama en dan ik. Maar dat is hopelijk pas als ik honderd ben.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten