woensdag 17 juni 2015

Dichter

Die avond kwam hij eten. Hij had een schoon overhemd met lange mouwen aangetrokken en een nette broek. Dat verbaasde me want ik kende hem nog niet anders dan met een donkergrijze hoody ver over zijn baseball pet getrokken.


Later, veel later, toen hij de schaamte voorbij was, vertrouwde hij me toe dat hij zich had gesneden en dat de wond was gaan bloeden. Hij wilde mij het akelige aanzicht besparen.


Ik had aardappelen met groente, vlees en stoofperen gemaakt en hij leek van iedere hap te genieten. Hij at zijn bord niet leeg en verzekerde me dat dit de lekkerste maaltijd was die hij in die 22 jaar in Nederland had gegeten. Hij woonde hier al jaren, maar het leek of hij Teheran nooit had verlaten.


Zo had hij hier weinig vrienden en belde hij iedere dag met zijn moeder en zus om hen te vertellen dat hij ze miste. Tegen zijn dove oude moeder schreeuwde hij. Tot ergernis van zijn onderburen.


Maar dat wist ik toen allemaal nog niet en ook niet dat de Iran-Irak oorlog in zijn nachten nog altijd niet was afgelopen. Ik wist nog niet van de bommen die in drie ronden insloegen. De laatste geluidloos zodat je niet hoorde aankomen dat je uit elkaar ging spatten of de man voor je.


En ik wist nog niet van de vele dode jongens die hij in een ambulance midden tussen de bombardementen door naar hun moeders had gebracht. Totdat hij zelf tijdens zo'n transport werd geraakt door een granaat en hij een medaille kreeg omdat hij die laatste jongen tot aan het legerkamp had gebracht voor hij zelf bezweek. Ook dat vertelde hij me veel later. Wel hadden we het over zijn kat Princess en over poëzie.


Ik liet hem een bundel van Remco Campert zien die hij rustig bestudeerde, 
vooral de kaft met de titel: ‘Kus zoekt mond’.
`Dat is vreemd,’ zei hij na een korte stilte.
`Als ik de dichter was, had ik daar ‘kus zoekt lippen’ van gemaakt’.

Vanaf dat moment waren we vrienden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten