Mijn schoonzus en ik gingen een ijsje eten bij de Dames in Son
toen een oude man van de rugleuning van een terrasstoel naar een vuilnisbak zwalkte.
'Dat ziet er niet goed uit', zei ik en kon de man nog net vastgrijpen voordat hij op zijn gezicht smakte.
Ambulance bellen? Even wachten nog.
De man vertelde verward waar hij woonde, een straat in de buurt.
Een serveerster kwam met een stoel aan en iemand van datzelfde terras vroeg of de man wat wilde drinken.
Twee mannen passeerden die de man herkenden.
Toch handig zo'n dorp.
'Hij woont in de buurt', zei de een.
'Hij is weduwnaar', zei de ander.
De man zat nog steeds onderuitgezakt in de stoel.
'Ik loop verder naar huis', zei hij.
Dat dacht ik niet,' zei ik.
Hij maakte gelukkig geen aanstalten om op te staan.
De serveerster zei dat de man met een trui en een wollen vest te warm gekleed was.
Een understatement van 28 graden Celsius.
De man hield zijn vest lekker aan want `een kou heb je zo gevat'.
'Zullen wij u even met de auto naar huis brengen?' vroeg ik.
'Goed idee zei de bekende, `Ik ben alleen niet met de auto.'
'Wij wel', zei ik.
Mijn schoonzus was inmiddels in de auto gestapt en keerde die.
'Die mevrouw brengt u thuis met de auto', zei ik.
'Waar gaat ze naar toe?' vroeg hij ongerust toen hij haar zag weglopen.
'Blijft u maar rustig zitten', zei ik 'de taxi komt zo voorrijden.'
De man kreeg weer praatjes waarschijnlijk door het idee dat hij met de auto thuisgebracht zou worden.
'Oud worden, begin er niet aan. Het is helemaal niets', zei hij en
'Als ik het opnieuw mocht doen, zou ik geen zonde overslaan. Wat heb je aan een braaf leven?'
Wij lachten.
'Goed dat u me dat op tijd vertelt', zei de serveerster, 'Nu kan ik er nog wat aan doen.'
Mijn schoonzus parkeerde recht voor de man in zijn stoel en de serveerster en ik begeleidden hem naar de auto.
'Breng jij mij naar huis?' vroeg de man verheugd aan mijn schoonzus.
'Als u dat goed vindt', zei zij.
'Jammer dat ik zo dichtbij woon.', zei hij met pretogen. Hij kreeg zichtbaar plezier in zijn kleine avontuur.
'Ik maak het jullie vandaag wel mogelijk om je goede daad te doen' zei de man,
terwijl we net als de politie een hand boven zijn hoofd hielden zodat hij zich niet aan het autodak zou bezeren. Zijn zwarte Esprit petje schoof bijna van zijn hoofd.
Mijn schoonzus wilde zijn boodschappentas aanpakken, maar die hield hij stevig vast.
Hij was misschien wel oververhit, maar niet gek.
Ik stapte achterin, naast de bekende van de man die zonder auto was.
'Hij is hartstikke doof' zei de bekende tegen mij. 'hij heeft een gehoorapparaat, maar dat zet hij niet aan.'
'Zorgt er iemand voor hem?' vroeg mijn schoonzus.
'Nee, hij woont alleen', zei de bekende.
Op aanwijzing van de man en de bekende parkeerde mijn schoonzus de auto op een inrit van een haveloos huis.We hielpen de man uitstappen.
Het autoritje had hem goed gedaan. Hij stond weer aardig op de benen en uitbundig lachend met slechts één tand in zijn mond, een gouden tand, zwaaide hij ons uit.
Met een laatste blik op de man zei mijn schoonzus bezorgd:
'Zou dat wel goed gaan?', verzuchtte ze, 'Maar ja, we moeten ergens weer ophouden.'